mediavormgeving boek 1 voor de NTI. lesstof samenvatting.

jan pardon
15 min readApr 5, 2021

bevat de belangrijkste informatie die je moet leren. bevat informatie uit het handboek grafisch ontwerpen, en het nieuwe productiehandboek.

samenvatting voor het eerste examen van boek 1. MBO mediavormgeving niveau 4 door een student.

disclaimer! het is nog steeds nodig om ook het boek te gebruiken! ik heb informatie die de meeste mensen al moeten weten eruit gelaten, bijvoorbeeld info over PSD, ect.

Secundair onderzoek VS primair onderzoek.

Het is belangrijk om zoveel mogelijk beeld en materiaal te verzamelen ter referentie.

Daarbij is het belangrijk om dingen in de context te plaatsen. En te zien hoe het zich in de wereld verhoud.

Primair onderzoek is het zelf vergaren van materiaal door het maken van foto’s, prototypen en het tekenen en interviewen van mensen. Beelden en materiaal wat je zelf maakt/vergaart.

Secundair onderzoek is het verzamelen van materiaal wat andere mensen hebben gemaakt.

Kleurstalen, geschreven teksten, artikelen, archiefbeelden van historische reclame, ect.

lineair redeneren en lateraal denken.

Lineair redeneren is een strategisch denkprocess waarbij je stap voor stap logica gebruikt om tot een goed ontwerp te komen.

Lateraal denken is een meer vrije manier van denken waarbij je verbanden zoekt en indirecte associaties probeert te vinden op een meer creatieve manier.

planning.

Abstractie, een esthetisch concept dat iets terugbrengt tot zijn meest minimale vorm of kleur/mood. Uit zijn originele context gehaald. Bijvoorbeeld details van architectuur of de natuur in een abstract ontwerp.

Documenteren, het registreren van bestaande vormen die interessant kunnen zijn voor in jouw ontwerp.

Representatie, het gebruiken van een vorm om diezelfde vorm uit te beelden, je tekent bijvoorbeeld een blad omdat je een blad wilt laten zien.

Non representatie, het gebruiken van vormen voor iets anders dan wat het origineel is. Je tekent bijvoorbeeld een blad na maar gebruikt die vorm in een visueel ontwerp wat daar niks mee te maken heeft.

Brainstormen:

Een visueel hulpmiddel om lateraal te denken, vaak door middel van tekeningen en lijntjes waarbij je connecties legt tussen associaties en ideeën.

Krabbel:

Kleine ruwe representatie van het grotere plaatje of het eindresultaat van het ontwerp.

Theorien over text en beeld.

Retoriek.

De toon van een boodschap, stijl van discussie. Aangepast op de doelgroep.

Didactiek.

Een ondubbelzinnig symbool. Bijvoorbeeld verkeersborden. Die niet beïnvloed wordt door taal en cultuur.

Metafoor.

Een ding dat staat voor iets anders. Bijvoorbeeld “een eitje” voor iets wat makkelijk is.

Poetisch.

Stijl die creatiever is maar ook meer open voor interpretatie.

Semiologie.

Systeem waar mensen connecties leggen bij bepaalde afbeeldingen.

Bijvoorbeeld een boek met leren.

Symboliek.

Het linken van symbolen met betekenissen, bijvoorbeeld een rode cirkel met “stop!”

Doelgroep, markt en concepten.

Verdiep jezelf in je doelgroep. En pas je ontwerp op hen aan.

Klantenprofiel.

Proces waarbij de interesses, verlangens en trends van een doelgroep worden vastgesteld.

Marktonderzoek.

Het process waarbij de gegevens over een kwestie worden verzameld aan de hand van vragenlijsten, interviews en opmerkingen van het publiek.

Publiek.

Kijkers, consumenten en deelnemers aan ontwerpprojecten.

Planning.

Het is belangrijk je ontwerp duidelijk te visualiseren en vorm te geven met o.a. schetsen voordat je begint met het daadwerkelijke ontwerp.

Comps.

Een gedetailleerde schets van hoe het eindproduct moet worden.

Paginaoverzicht.

Een geordend overzicht van de pagina’s van een boek of tijdschrift.

Storyboard.

Een overzicht door middel van een reeks tekeningen/schetsen die de chronologische volgorde van een verhaal of film weergeven.

Module 2.

De compositie.

Het is belangrijk dat je een visuele hiërarchie opstelt zodat de kijker een duidelijke opvolging van beelden ziet.

Compositie.

De ordening van elementen van een ontwerp op een pagina.

Element.

Een klein onderdeel van een compositie.

Lijn.

Een doorlopende verbinding tussen twee punten. Een lijn kan verschillende stemmingen oproepen. Bijvoorbeeld: Een zigzag lijn roept drukte op. Terwijl een smooth doorlopende lijn rust en harmonie oproept.

Negatieve ruimte

Het “lege” witte of gekleurde gebied rond een ontwerp, bijvoorbeeld de marge of een pagina.

Punt.

Een stip of “.”

Positieve ruimte.

Een vorm, afbeelding of woord op een pagina.

Blok 2

Aanvulling

Onze geest zien een onderbroken cirkel als een geheel. Dit kan in ontwerpen gebruikt worden.

Wet van aanvulling.

Volgens deze wet vullen wij onderbroken patronen aan.

Gestaltpsychologie.

Volgens deze ideologie zoekt onze geest patronen in chaos.

Achtergrond.

Het vlak waarop een ontwerp wordt geplaatst.

Regel van derden.

Als je een design in tweeën deelt zal de kijker naar het midden kijken, deel hem in drieën en hij blijft dwalend over je ontwerp.

Blok 3, de compositie.

Asymmetrie

Een evenwichtig design. Asymmetrische designs lijken meer in beweging.

Symmetrie.

Een design dat in evenwicht is. Dit straalt meer rust uit.

Blok 4, lay out.

Lay out.

Beelden en text die samen het ontwerp vormen.

stramien.

vast lijnpatroon waarop beeldelementen worden gepositioneerd en dat wordt gebruikt voor het ontwerpen en specificeren van drukwerk.

Checklist voor het starten van een layout.

  • Doelgroep?
  • Hoeveel verschillende text soorten?
  • Foto’s, illustraties of andere ontwerp objecten?
  • Veel kleur? (dit heeft invloed op het budget)
  • Vorm en grootte? (ook budget)
  • Welke tekst moet worden benadrukt?
  • Wat wil de klant voor stijl?

Tijdschriften worden willekeurig opengeslagen.

Boeken worden van A tot Z uitgelezen.

Bij tijdschriften is een asymmetrisch ontwerp handiger om de aandacht vast te houden.

Bij boeken staat rust en leesbaarheid voorop.

Vorm en inhoud.

Hou rekening met kosten, grootte heeft invloed op de verzendkosten. Kan het gemakkelijk worden gevouwen? Is het goedkoper om uit een groot stuk papier te snijden of gaat er dan veel papier verloren?

orientatie.

Hou ook rekening met het onderwerp. Verticaal lange onderwerpen vereisen een hoog blad, landschappen een breed ontwerp.

Druk methodes.

Boekblok.

Gevouwen en samengebonden bladzijden van een boek.

Katernen.

Stukken papier die samen twee bladzijden vormen.

Garenloos binden.

Bindwijze waarbij de rug wordt weggesneden, daarna wordt met lijm de omslag aangebracht.

Ingenaaid.

Elk los katern wordt vastgenaaid. Daarna wordt het aan de rug vast gelijmd.

Looprichting.

De wijze waarop de houtvezels in het papier liggen. Dit moet gelijk met de kaft zijn anders vouwd het blad zich terug.

Nieten.

Een bindwijze waarbij het papier wordt dubbelgevouwen en dan aan elkaar wordt geniet, waarna het aan de rug wordt gelijmd.

Parallelvouw.

Techniek waarbij een vel papier een keer wordt gevouwen en alleen aan de buitenkant wordt bedrukt. Bijvoorbeeld voor kaarten.

Zigzagvouw.

Techniek waarbij papier meerdere keer als een accordeon wordt gevouwen.

Omslag

Naam voor papieren of kartonnen bescherming in een boekblok.

Coordinatie en identiteit.

Identiteit

Een herkenbaar uiterlijk voor een product of organisatie.

Belangrijke punten voor boek kaften.

Het is belangrijk dat auteurs dezelfde kaft identiteit behouden over meerdere boeken.

Een boekomslag is reclame. Het moet opvallen en mensen moeten weten waar het om gaat.

Een goede omslag stelt vragen waardoor mensen het boek willen lezen om het antwoord te vinden.

Een kaft dient ook als bescherming.

De basis van kleur.

Tint.

(hue) Naam van de kleur, zoals rood of blauw.

Verzadiging.

(saturation) Of een kleur helder of grijs overkomt.

Temperatuur. Koude en warme kleuren.

Koud en warm, Rode kleuren lijken bijvoorbeeld dichterbij, blauw lijkt verder weg.

Klank.

(tone) De lichtheid of donkerheid van een kleur.

Additieve kleuren.

Kleuren gebaseerd op RGB. wordt gebruikt voor schermen. gecombineerd vormen ze wit licht.

Analoge kleuren.

Kleuren die op een kleurenwaaier naast elkaar liggen. Zoals blauw en groen.

CMYK.

Cyaan, magenta, geel en zwart. Deze kleuren worden gebruikt bij de vierkleurendruk.

Complementaire kleuren.

Bijvoorbeeld rood en groen, kleuren die tegenover elkaar liggen.

Gamma.

Beschikbare kleuren op een reproductie systeem. Zoals CMYK of RGB.

Primaire kleuren.

Rood, geel en blauw.

Secondaire kleuren.

Mengsel van twee primaire kleuren.

Tertiaire kleuren.

Mengsel van twee secundaire kleuren.

Steun kleur.

Elke tweede kleur die niet met de basis keuze CMYK is gemaakt.

Subtractieve kleur.

Kleurensysteem dat is gebaseerd op CMYK. hierbij worden lagen kleuren aangebracht die het licht opnemen en de zichtbare kleur veranderen.

Gewicht.

Als een vrouw een bruine doos en een lichtgroene moet verzetten, zal ze denken dat de bruine zwaarder is.

Helderheid.

Complementaire kleuren van dezelfde lichtheid kunnen elkaar stralender laten lijken.

Simultaan contrast.

Wisselwerking van verschillende kleuren op elkaar, bruin lijkt anders op groen dan op rood.

Dit komt omdat het menselijk oog let op de verschillen van kleuren.

Analoog.

Vergelijkbaar, bijvoorbeeld groen en grasgroen.

contrast.

Verschil in kleur. Een groot contrast is zwart en wit.

Harmonie.

Een afbeelding met een evenwicht tussen twee kleuren die goed samenwerken.

Kleur associaties.

Kleuren hebben culturele associaties die verschillen per cultuur/land.

Associaties

Culturele, emotionele en ervarings associaties met kleur.

Connotaties.

Associaties met kleur in de emotionele zin.

Denotaties.

De letterlijke betekenis van een kleur.

Kleur als informatie.

Kleur wordt eerder gezien dan andere grafische details.

Diagram.

Een tekening of schema dat de onderdelen van iets verklaard of uitlegt.

Gegevens.

Informatie van allerlei aard.

Kwantitatief.

Hoeveelheid in aantal.

Schematisch.

Schema of ontwerp van een groter systeem.

Statistisch.

Ordering van numerieke informatie.

Gereedschap en technologieën.

De 5 fotografie categorien.

  • objecten/producten.
  • portretten/afbeeldingen van mensen.
  • Landschappen en gebouwen.
  • Verzamelobjecten en textuur.
  • Referentie en onderzoek.

FPO.

For position only. Tijdelijke afbeelding tijdens het ontwerpen.

ISO. International organization for standardization.

Standaardnorm voor film snelheden in digitale camera’s.

Bijvoorbeeld: ISO 100 voor goede belichting met stilstaande objecten.

ISO 1600 werkt bijvoorbeeld goed voor slechte belichting en bewegende beelden.

Resolutie.

Het aantal pixels, dus de beeldkwaliteit van een digitale camera.

scherpte/diepte.

Of de achtergrond wazig word heeft te maken met de instellingen van de camera.

F stop. Lens opening.

Grootte van de lens opening van de camera. Bepaald het lichtbereik van de camera.

Filter.

Een glazen plaat over de camera lens die de kleuren of lichtstraal veranderd.

SLR.

Single lens reflex.

Camera’s met een accuraat beeld door de zoeker door middel van spiegels.

Opmaakprogramma’s.

Marge.

De lege ruimte onder, boven en aan de zijkanten van een pagina.

Rugmarge.

De lege ruimte tussen twee aan elkaar liggende pagina’s.

Snijtekens.

Verticale en horizontale lijnen in de hoeken van een afbeelding of pagina die aangeven waar je moet snijden.

Photoshop.

Collage.

Frans voor lijmen, samenvoegen van verschillende materialen.

DPI.

Dots per inch. meestal 72 DPI voor digitale foto’s en 300 DPI voor foto afdrukken.

Gelegenheidsdrukwerk.

Tijdsgebonden drukwerk zoals treinkaartjes, kranten, ect.

Nevenschikking.

Proces waarbij tegenovergestelde elementen worden samengevoegd.

Foto montage.

Proces waarbij verschillende foto’s worden samengevoegd tot een afbeelding.

Pixel.

Kleinste punt op een scherm of afbeelding.

PPI.

Pixels per inch.

Raster.

Verzameling pixels op een 2D scherm.

Resolutie.

De hoeveelheid pixels. Lage resolutie = weinig pixels.

Werkveld.

Canvas. Veld waarop je edit in photoshop.

Illustrator.

Ankerpunt.

Een adjustment punt in AI.

Canvas.

Werkveld zoals in photoshop.

Handvat.

Adjustment punt aan een ankerpunt waarmee je een curve kunt wijzigen.

Pad.

Vector lijn die wiskundig is vastgesteld.

Flash en aftereffects.

Clip.

Reeks beelden in een video.

FLA.

Ongecomprimeerde bestandsindeling in flash.

FLV

Flash video.

Frame.

Belangrijk Onderdeel van een animatie of video.

SWF.

Shockwave flash. Het extentie formaat waarbij vectorbestanden op het web worden getoond.

Tijdlijn.

Lineaire tijdlijn in flash of after effects waarin frames worden gemaakt om specifieke momenten in een productie te wijzigen.

Het productieproces.

Adobe acrobat.

Adobe programma’s die PDF bestanden lezen en creeeren.

AW.

Auteurswijzigingen door een klant. Meestal gedaan voor het productie proces.

Downsampling.

Comprimeren door de resolutie te verlagen.

DF.

Drukfouten die door de ontwerper of klant worden gevonden.

Inbedding.

Alle files en fonts in hetzelfde bestand.

Lossy.

Comprimeren waar sommige data wordt verwijderd. Als het geupscaled wordt kan de kwaliteit achteruit gaan.

Papier.

Chromopapier.

Papier met aan één kant een coating, voor posters, stofomslagen en labels.

Coating.

Nabewerking van papier, een dun laagje dat het mat of glanzend maakt.

Gesatineerd.

Glanzend gecoat papier, door het machinaal aanbrengen van een strijklaag.

Gevergeerd.

Gestreept lijkend papier voor onder andere briefpapier.

Glans.

Glimmend papiersoort voor glossies en foto’s.

Grams.

Gram per vierkante meter.

Mat gecoat.

Stevig en mat oppervlakte, geschikt voor zwart wit en vierkleurenbeeld. Maakt text niet onleesbaar.

Riem.

Standaard hoeveelheid papier, 500 vellen.

Velijn.

Gladde papiersoort zonder coating.

Vernis.

Laagje op drukwerk om de inkt te beschermen.

UV coatings.

Vloeibaar aangebrachte coating die word gehard met UV licht.

Watercoatings.

Mat, satijn of glans. Aangebracht aan het einde, relatief duur.

Laminaat.

Doorschijnende laagjes plastic of andere vloeistof.

Kleurendruk.

LPI.

Lines per inch, voor het drukken in halftoon.

PMS

Pantone matching system.

Traditionele druktechnieken.

Diepdruk.

Druktechniek waarbij het beeld in een plaat wordt geëtst.

Hoogdruk.

Techniek waarbij de afbeelding hoger ligt dan de achtergrond.

Offsetdruk.

Techniek waarbij een digitaal geproduceerde plaat inkt aantrekt en water afstoot.

Platen.

Maken meerdere kleuren mogelijk.

Vlakdruk.

Drukmethode waarbij de afbeelding niet diep of hoog is.

Zeefdruk.

Techniek waarbij sjablonen worden gebruikt.

Digitaal drukken.

Combinatiedruk.

Meerdere opdrachten op een vel drukken.

Digitale drukpers.

Automatische directe overzetting op papier zonder drukplaten.

Ploegendienst.

Drukpers dag en nacht laten draaien.

Digitaal of ofset?

  • Hoeveelheid.

Vanaf 1000 stuks ga offset.

  • Kleur.

Een of twee kleuren, kies offset.

Pantone kleuren nodig? Offset is je enige keuze.

Digitale druk is goedkoper voor 4 kleurendruk.

  • Papier.

Offset kan grotere papierformaten aan.

  • Drukproef.

Drukproeven worden digitaal gemaakt. Digitale drukproeven leveren hetzelfde resultaat als het eindproduct.

Kleur en drukproeven controleren.

Press check.

Controleer drukproeven aan het begin van het drukprocess.

Spelfouten en verkeerde randen moeten al veranderd zijn.

Kwaliteitscontrolestrook.

Bedoeld om de kwaliteit van de drukplaten te controleren. Het controleren van zwarte vlakken helpt kleurvervorming to voorkomen.

Puntenvorming.

De zuiverheid waarmee een punt wordt afgebeeld is afhankelijk van de scherpte waarmee de rasterpunt wordt gedrukt. Het vervormen van een punt kan verschillende oorzaken hebben.

Registratietekens.

Lijnen in de hoek van de pagina die de plaat locatie aangeven en aangeven hoeveel er wordt weggesneden.

Websites.

Contentmanagementsysteem. CMS.

Een webapplicatie voor dynamische websites. Om makkelijk te editen.

CSS. cascading style sheets.

De code die het uiterlijk van websites bepaald.

E-commerce.

Websites met het doel dingen te verkopen.

HTML. Hypertext markup language.

Code waarmee je een website bouwt.

Maatstaf.

standaard waarmee je meet of je website het beoogde doel heeft bereikt.

RODI. return on design investment.

Verwijst naar of je je doel hebt bereikt, of het werk het waard is.

Sitemap.

Samenvatting van de structuur van een website. Om de bezoekers in goede banen te leiden.

Wireframe.

Blauwdruk of weergave van de structuur van de belangrijkste pagina’s.

404 error pagina.

Pagina die je ziet als je een ongeldige link klikt.

SSL

Secure socket layer. Encrypted links, zorgen voor veilige connecties.

UI.

User interface. Waar interactie tussen PC’s en gebruikers plaatsvindt.

Flowchart.

Visueel hulpmiddel door middel van ballonnen en lijnen om de link structuur van een site te plannen.

Raster.

Veel wordt een wireframe uit een raster opgebouwd met 960 pixels en 8, 12 of 16 kolommen.

High def wireframe.

Een wireframe met extra details. Bijvoorbeeld accurate text.

Elementen van een web layout.

Titel.

Inhoud van de bekeken pagina.

Favicon.

Kleine pictogram naast het site adres.

Header.

Bovenste gedeelte van een website. Met logo van het bedrijf.

hooft/topnavigatiemenu.

Belangrijkste menu, vaak bovenaan de pagina onder de header.

megamenu

Een menu die alles in een keer weergeeft.

Dropdownmenu.

Navigatie Onderdeel dat zich toont als je op een link in het hoofdmenu klikt.

Fly-out (menu)

Menu item dat zich toont als je met je muis over een belangrijk onderdeel gaat.

Broodkruimelnavigatie.

Vorige pagina’s die je hebt bezocht. Goed voor sites met meer dan 3 doorklik menu’s.

Slideshow.

Visueel marketingmiddel om producten of nieuwe inhoud te belichten.

De body.

Bevat de content of subcontent van een site. De meeste sites hebben een verticale indeling met twee tot vier kolommen.

Call to action element.

Speciale knoppen die de bezoeker overhalen een bepaalde actie te doen.

Onder de vouw.

Content die mensen niet zien totdat ze naar beneden scrollen.

Inlinelinks.

Text gebaseerde links in een tekst die verwijzen naar een andere pagina.

Ankerlink/jumplink/link bovenkant pagina.

Navigatie-element die de bezoeker naar een specifiek gedeelte van een pagina stuurt. Wordt gebruikt om bezoekers makkelijk te laten terugkeren.

Footer.

Denk: feet. Onderste gedeelte van een pagina, bevat bijvoorbeeld dezelfde links als de bovenkant, legale informatie, link naar de webdeveloper of reclame, recent nieuws of commentaar.

Ontwerpen voor het web.

Belangrijke routes.

Routes die een bezoeker neemt om een call to action te volgen (kopen, contact opnemen, registreren)

Layer comps.

Een meerlaags document om de structuur van een site uit te beelden in photoshop.

Stijlcollage.

Presentatie van website stijlen voor een klant zonder in te gaan op de indeling.

Tooltip.

Melding als je met je muis over een link gaat.

Apps.

Native apps.

Apps voor een specifiek besturingssysteem. Moeten voldoen aan richtlijnen van de fabrikant.

Web apps.

Apps die in een browser wordt geopend. Geoptimaliseerde webpagina.

Offline webapps.

Web app die geen internet nodig heeft. Bevat zelf alle files.

CMS content management systemen.

Dashboard.

Backend van een CMS.

Plug-in.

Widget of module. Voegt functies toe in wordpress.

Tag cloud.

Wolk van tags, sleutelwoorden, Worden gebruikt als navigatie element.

Widgetgebieden.

Deel van de site waar widgets kunnen worden toegevoegd.

Meestal aan de zijkant of footer.

Banners.

KPM. cost per mille.

Kosten per 1000 weergavens.

KPK, cost per click.

Alleen betalen als de bezoeker klikt.

Advertentieserver.

Een systeem om makkelijk advertenties in een webpagina te voegen.

IAB.

Interactive advertising bureau.

Rotaties.

Aantal keren dat een gif bestand wordt afgespeeld.

Search engine optimization. SEO.

Metatag.

Elementen van de HTML code die gebruikt worden om zichtbaar te zijn in zoekmachines.

Sleutelwoorden.

Woorden waarop een gebruiker zoekt.

Paginatitel.

Verschijnt bovenaan de zoekresultaten. Belangrijkste info eerst. Wordt afgekapt.

Online Portfolios.

Domeinnaam.

Adres van een website. Wordt jaarlijks vernieuwd tegen betaling.

Web Hosting.

Online opslag van websites en email accounts.

Productiehandboek.

Print on demand.

Print on demand.

Uitgever laat per bestelling een boek drukken.

Boeken (PDF) worden in de database van de drukker opgeslagen.

Zelf uitgeven wordt makkelijker.

Goed voor vakliteratuur en oudere fictie.

Ook voor posters voor bijvoorbeeld kunstgaleries.

Nieuwe media.

Naslagwerken zoals encyclopedieën verkopen minder door het internet.

Tijdschriften doen het nog goed.

Podcasting, ebooks en luisterboeken vormen ook een bedreiging.

Reisgidsen zijn beter op het internet.

Opmaak.

XML extensible markup language.

Crossplatform programmeertaal om apparaten samen te laten werken.

Voorloper van XML is SGML.

XML wordt beheerd door de world wide web consortium. W3C.

Drukwerk en milieu.

Digitaal drukken en CTP / virtuele zetplaten.

Digitaal drukken: Beter voor het milieu. Minder chemicalien.

CTP werkwijze met virtuele zetplaten: minder verspilling van papier.

Uitzetten van apparaten s nachts om energie te besparen.

Rugnietjes en lamineren maken recycling moeilijker.

Transport kan duurzaam.

Houd je aan internationale milieustandaarden.

Zonder certificaat is het moeilijk om zaken te doen voor kleine drukkers.

Multinationals hebben gedragscodes voor Gezondheid, veiligheid, vakbondserkenning en werktijden voor leveranciers in ontwikkelingslanden.

Workflow van het drukproces.

Betrokken bij het drukproces: klant, opmaker, prepressbedrijf, drukker, binder.

JDF job definition format.

Elektronisch formulier met de input en output. Deelt drukproces op in aparte processen/taken.

Levert veel bruikbare data op.

Geschreven in XML.

In XML kan je als partij tags toevoegen aan iedere taak.

CIP4. org van belangrijke bedrijven in de grafische sector. Maken JDF.

JMF. job messaging format.

Contact tussen de verschillende partijen.

De voorbereiding.

  1. Kopij.

Text die gedrukt gaat worden.

Gaat uit van het aantal woorden.

  1. Redacteur.

Zorgt dat alles aanwezig is voordat het naar de opmaak gaat.

  1. Opmaak.

Maakt de opmaak, levert proeven aan klant, redacteur en auteur.

  1. Redacteur.

Controleert proeven en corrigerende proeven,

  1. Drukker.

Maakt plotproef, laatste proef.

OCR, optical character recognition.

Zet tekst op papier om in digitale text.

Kan ook goedkoop worden gedaan in india.

Het beeldmateriaal. reproducties.

Beelden moeten goed gelabeld worden.

Reproducties.

Scans zijn niet altijd accuraat. Gebruik daarom profielen van degene die de scan maakte.

Tekeningen.

Mogen groter zijn dan afgedrukte versie omdat verkleinen het beeld scherper maakt.

Zwart wit foto’s die omgezet worden in halftoonrastering.

Zo’n groot mogelijk kleurbereik.

Gebruk levels en curves in photoshop.

Halftoonrastering.

Halftoonrastering.

Drukken van grijswaarden of kleur in kleine puntjes.

Elk van de vier kleuren wordt opgebroken in puntjes, samen een kleur.

Opbreken in puntjes gebeurd digitaal. Heet nog steeds een raster.

Offset drukken.

Fijn raster.

Zeefdruk.

Grof raster.

Zwartwitdruk.

Gedrukt op een hoek van 45 graden zodat het raster minder opvalt.

Duotoon.

Raster met twee kleuren waarvan een zwart is.

Kleurtheorie en kleurscheiding.

Subtractieve kleur.

Levert zwart op. Wordt gebruikt in drukken.

Additieve kleuren.

Leveren wit op, wordt gebruikt in RGB.

Rasterhoeken.

Rasters voor de verschillende kleuren worden in een hoek geplaatst zodat ze niet zichtbaar zijn.

Moire.

Hinderlijk patroon wat ontstaat als de rasters niet in de juiste hoek worden geplaatst.

RIP.

Raster image processor.

FM rasters. Frequentie gemoduleerd.

Willekeurige verspreiding van puntjes met dichtere concentratie in donkere gebieden. Meer detail mogelijk. Voorkomt moire, nieuwe apparatuur nodig.

AM rasters. Amplitude gemoduleerd.

Traditioneel. Regelmatige rijen en kolommen. Minder detail tenzij je een heel fijn raster gebruikt.

Hybride rasters.

Gebruiken FM voor lichte kleuren, AM voor donkere.

Zeskleurendruk.

Voegt oranje en groen toe. Helderder resultaat. Gebruikt meestal FM. drukproeven zijn niet accuraat als ze digitaal worden gedaan.

Hifi color.

Zeskleurendruk om speciale kleuren te drukken in hoge kwaliteit druk.

Speciale kleuren.

Meestal in pantone inkt. Bijvoorbeeld voor huiskleur.

Drukpersen hebben 6 druktorens, 1 voor de speciale kleur, en een voor de coating.

Tinten.

Wordt niet gemaakt van een inktlaag. Maar van verschillende kleuren puntjes.

Punttoename, dot gain.

In gedrukte versie kan dit optreden, mogelijk om punt bewust kleiner maken om te compenseren.

PMS, pantone matching system.

Maakt kleurenwaaiers voor ontwerpers en drukkers.

Trapping.

Opzettelijk overlappen van kleuren zodat er geen wit randje ontstaat tussen de gebieden.

UCR.

Undercolor removal. Bespaard inkt door in donkere gebieden kleuren te vervangen voor zwart en soms cyaan.

Achromatische kleurverwijdering. GCR.

Gray component replacement, variant op UCR.

Vervangt grijs van verschillende kleuren voor zwart.

kleurbeheer.

ICC profiel.

Standaard kleurenprofiel dat ervoor zorgt dat kleur overal er hetzelfde uitziet.

Scannen.

Moet op dubbel de grootte van het beoogde resultaat. 150DPI nodig. 300DPI scan.

CCD.

Charged couple device. Waarmee gescand wordt door een vlakbedscanner.

Trommelscanner.

Scanner waarmee je scanned bij een repro bedrijf als je groot beeld hebt. Moet wel buigzaam zijn.

OPI.

Open prepress interface. Vervangt lage resolutie beelden voor hoge automatisch. Software.

Copydotscanner.

Kunnen afgedrukt beeld puntje voor puntje scannen. Voorkomt moire.

Zetten.

Punten.

Punt formaat verschilt in de EU en USA.

Pica.

Is 12 punten.

Korpsgrootte.

Afmeting van de top van de stok en de onderkant van de staart.

Kerning.

Verkleinen van de tussenruimte van specifieke letters, bijvoorbeeld YO.

Eenheden.

Opgedeelde stukken in een pica em.

Pica em.

Aantal eenheden van een 12 punts zet letter.

Lettertype en fonts.

Lettertype.

Specifiek soort letter ontwerp.

Font.

Computer bestand met de lettertype.

Opentype.

Crossplatform font door adobe en microsoft.

Truetype.

Net als postscript niet crossplatform. Verschillende bestanden voor PC en MAC.

Postscript.

Niet vector.

Copyright.

Als een font in een PDF zit hoeft de drukker geen licentie voor de font.

bestanden.

Encapsulated postscript. EPS.

Vector bestand.

DCS. desktop color separation.

5 verschillende bestanden. 4 kleuren en plaats in de paginaopmaak.

GIF.

compressed file, beperkte kleuren.

PDF, portable document format.

Bestanden geexporteerd naar postscript.

PDF/X.

PDF met alleen de info voor het drukken. Dus betrouwbaarder.

Postscript.

Schrijftaal van Adobe. Kan opslaan naar PDF of gebruiken in RIP.

TIFF.

Tagged image file format.

Bestandstype voor bitmaps met hoge resolutie. Populair. Voorkeur in de grafische industrie.

Digitale workflow.

Hele digitale productieproces. Van digitaliseren van beeld en tekst, tot eindproduct.

RIP. raster image processor.

Zet postscript om in print instructies voor laserprinter, fotozetter of (offset)plaatbelichter. Ook wel rippen genoemd.

Preflighten.

Controleren of de bestanden goed zijn voor drukken.

invite link naar mijn NTI studenten discord: https://discord.gg/BADZkYRhaf

--

--

jan pardon

digital and traditional artist, gamer. user of things, eternal student.